Overslaan en naar de inhoud gaan

Zeventig jaar geleden werd ons land bevrijd van de bezetter. De volksvreugde was algemeen. Mensen die het zelf meemaakten, herinneren het zich alsof het gisteren was: de uitzinnige taferelen in Brussel, dansende kinderen en volwassenen in alle straten van het land, de tricolore vlaggen... De Bevrijding was een echte bevrijding: gedaan met de rantsoenbonnen, de verplichte leveringen, de verplichte arbeid, de ontberingen, de vernielingen, de wegvoeringen, het gevaar, de voortdurende angst. Sommigen hebben een hoge prijs betaald voor de herwonnen vrijheid en voor ons huidig geluk, ook mensen uit onze gemeente. Gaston “bij die van den hovenier” Bruyninckx (1927-2007) zijn verhaal over de oorlogsjaren werd afgenomen door Karel Vanrompaey voor BOK in 1994.

De oorlogsjaren waren voor Bunsbeek natuurlijk niet minder hard dan voor de omliggende gemeenten. Ook hier hebben mensen honger geleden, ook hier moesten jonge mannen voortdurend op de vlucht, ook hier werden families onherstelbaar verminkt. Gaston Bruyninckx kon erover meespreken. Als jonge weerstander werd hij verraden, opgepakt, geslagen, uitgehongerd en mishandeld. Dat hij de oorlog overleefde is bijna een mirakel te noemen! Een ongelooflijke samenloop van gelukkige omstandigheden en het moedige optreden van Belgische magistraten tijdens de bezetting maken dat hij zijn verhaal na de oorlog nog kon doen.

Het verhaal van Gaston Bruyninckx in zijn woorden:

Gaston BruyninckxIk weet nog heel goed toen de oorlog begon: de morgen van de 10de mei kwam een Duitse Stuka al overgevlogen en die mitrailleerde de Schoolstraat dat de stukken in de geburen vlogen! lk zie hem nog laag over het huis van Germainke Vandeput overkomen... Den eerste dag al! Op de radio hadden ze pas gezegd dat Duitsland de oorlog verklaard had en de kogels floten ons al om de oren! Wij direct terug binnen natuurlijk! En efkes later was er weer ene! Om paniek te zaaien, denk ik... Acht dagen later kwamen de eerste Duitsers Bunsbeek binnen maar ze deden niemand iets. De Belgen hadden de nacht ervoor de brug over de Velpe nog doen springen.

De eerste jaren van de oorlog waren nog niet zo erg. De Kommandantur was in Tienen: in Bunsbeek zaten geen Duitsers. Er was natuurlijk minder eten, ook voor ons. We konden echter naar school blijven gaan. Ik deed het 7de en 8ste studiejaar in de PNT. Maar in ‘42 moest onze Jos naar Duitsland en onze André liep ook gevaar want die was maar een jaar jonger. Toen de Duitsers op een nacht onze Jos wilden komen halen gingen we allemaal lopen: onze pa, Jos, onze André en ik. lk was zo groot en zo struis als zij en het was algemeen geweten: als de Duitsers de opgeroepene niet thuis vonden namen ze een broer mee of zelfs de vader! Achter ons huis was een haag van wel twee meter hoog maar daar gingen wij over als was die haag er niet, van de schrik! Op de hoek van het baantje, aan “Fej van Schoep” zoals ze zeggen, stonden twee Duitsers. Ik ben tussen hen doorgelopen! Ze schoten in de Iucht en ik liep nog harder. In Houtem botste ik op mannen van de weerstand, wel 30... Die waren koolzaad aan ‘t afstoken en in het licht van de brandende oppers werd ik herkend. lk herkende niemand want ze hadden allemaal iets voor hun gezicht, maar later bleek dat mijn kameraad Jef Bruyninckx erbij was en ook Arthur, mijn broer, en Louis Andries, Jef Harry, Louis Reniers. Zo ben ik mee in de weerstand gekomen. Als ik die mannen daar ‘s nachts niet was tegengekomen dan was ik misschien nooit weerstander geworden. Maar waar kon ik naartoe? Ons huis stond leeg! Niemand durfde ‘s nachts nog thuis slapen.

Van begin ‘43 ging ik op Schaffelberg slapen, bij Milleke Vanderhaegen. Daar zat ik goed verstopt. Wij hebben altijd voortgedaan op de boerderij. Maar we pasten wel goed op. Als we in het veld stonden en we hoorden een auto, dan wisten we dat het Duitsers waren en schoten we op een loop. We wisten altijd waar naartoe. Elke familie had bijna dezelfde problemen en men hielp u voort. Vooral in Bunsbeek viel dat heel goed mee. Maar we waren altijd op loop. Plezant was het niet... ‘s Nachts ging ik met de weerstanders koolzaad in brand steken. Onze groep kreeg ook de opdracht om zegels te gaan halen. Dat was dan ergens in een gemeentehuis, maar daar was ik nooit bij - ik was ook maar 16! Alle weerstanders waren gewapend maar ik heb nooit een wapen gedragen. Wel een stok - dat was ook een wapen. Ik herinner me nog hoe we ‘s nachts werden tegengehouden door rijkswachters van
Oplinter. “Heureke” was erbij, een “zwarte” waarvan ik de echte naam niet ken, maar ook Gellens en dat was gene “zwarte”. Onze chef, ne Vandeweyer uit Zoutleeuw, maakte ons bekend: “Witte brigade”. “Heureke” begon direct op ons te schieten. Ons mannen schoten terug, niet met kogels maar met “zaad”... Daarvoor hebben wij de doodstraf gekregen... volgens de Duitse wetten, he!

lk heb verschillende keren de doodstraf gekregen! ln september ‘43 werd ik opgepakt. Dat is zo gegaan... We waren gaan zwemmen in de Velpe en onderweg wat lang blijven hangen. Ik moest om 10 u. bij Vanderhaegen zijn want dan gingen die mensen slapen. Maar het was al later geworden en we stonden met een man of 8 nog wat bijeen aan Germainke - Charel Vandermeulen was liedjes aan ‘t zingen - toen we een fietser opmerkten die een paar keer langs reed. Dat was eigenlijk al verdacht. Enfin, onze André en ik bleven die ene nacht thuis slapen en juist die nacht kwam de Gestapo toch wel, zeker! Wij hadden een kamerke dat normaal niet te vinden was. Aan de buitenkant was er een klein vensterke waar ik juist door kon en daar hing een groot duivenkot met tortels voor. Er was een kleine deur aan de binnenkant maar daar stond een kleerkast voor. Mijn zuster was ondertussen getrouwd en die woonde in het huis. Onze André en ik sliepen die nacht in het verborgen kamerke. Toen de Gestapo ‘s nachts op de deur klopte schoof mijn zuster de kleerkast nog snel opzij om haar man bij ons te laten, want hoewel die al 40 was en geen kwaad meer kon, betrouwde zij het niet. Enfin, zij schoof de kast terug en dan is ons huis doorzocht door meer dan 40 man - allemaal Belgische Gestapo’s! Wij hoorden ze overal zoeken: op de zolder, op “den tas”...


Ineens was ‘t gedaan, alles was weer stil. Ik zeg nog tegen André: “Ze zijn weg. Als ons Gusta nu maar het verstand heeft om te zwijgen en haar bed in te gaan!” Maar ze kwam roepen: “Mannen, ze zijn weg!”... en de Gestapo stond nog voor de venster en aan de deur! Ze hadden aIles gehoord! Zo hebben ze ons gevonden en mij hebben ze meegenomen, want ik stond op hun lijst met weerstanders! Die man op de fiets, die ons bij Germainke een paar keer voorbijreed, was de eerste die aan mijn bed stond: ne zekere Mestdagh, een van de ergste Gestapo’s die er ooit geweest zijn! En Wuytjens was er ook bij. lk kende die mannen toen nog niet maar achteraf heb ik ze zoveel te beter Ieren kennen...Aan “Donvil” op het kruispunt stond een vrachtwagen en twee personenwagens. Ik werd tot bij de eerste auto gesleurd. Daar zat iemand in die ik niet kon zien. Ze vroegen: “Is hij het?” en uit de auto klonk het: “Ja!” en toen smeten ze mij op de camion. Ik vloog met geweld vooraan tegen de cabine en ik had direct een dik, gezwollen oog. Het is ook nooit uitgekomen wie in de auto zat en hoe de Gestapo over een lijst met namen van weerstanders beschikten. ‘s Middags hadden ze Jef Harry op “de winning” al van de dorsmolen gehaald. Ik was de eerste die ze ‘s nachts van zijn bed haalden.

Dan zijn ze in karavaan naar Schaffelberg gereden en daar hebben ze Louis Reniers meegenomen. De vrouwen die er thuis waren hebben toen nog met kasseistenen naar de “zwarten” gegooid, maar niks aan te doen: Louis vloog bij mij op dezelfde camion. Diezelfde nacht ging het nog verder naar Ruekenbos. Daar werkte “Bèerke” Mertens op een boerderij en zijn broer Louis woonde een beetje verder. Die twee mannen werden ook opgeladen. Met vier werden we “afgeleverd” in de Katholieke Normaalschool van Tienen op het hoofdkwartier van het “Tijdelijk Mobiel Escadron” - een speciale rijkswachtbrigade van de ergste collaborateurs Verzetstrijderso.l.v. ene Van Coppenolle, geloof ik. We werden in een klas gebracht en daar lag Jef Harry bewusteloos op de tree. Ze hadden hem zo vreselijk mishandeld dat we hem niet herkenden! Dat stond ons ook te wachten... Om drie uur kwamen ze mij halen en dan hebben ze mij tot 9 uur onder handen gehad... Mestdagh en Wuytjens. Ze wisten dat mijn broer Arthur ook bij het verzet was en zij wilden dat ik hem zou verraden. lk had toegegeven dat ik bij de Witte Brigade was; daar deed ik niemand kwaad mee behalve mijzelf en anders sloegen ze mij toch kapot. Maar verder heb ik niets gezegd of niemand verraden. Ze hebben mij erg geslagen en veel pijn gedaan maar “ik wist niets”! Ik beging wel een stommiteit: op een gegeven ogenblik sloeg ik terug en ik raakte Mestdagh menens op de kin. Toen hebben ze mij vastgebonden, mijn handen aan mijn voeten. De rest kunt ge wel raden... Ze sloegen met hun matrakken waar ze mij maar konden raken! Half bewusteloos werd ik weggebracht. Na twee dagen werden we van Tienen naar Leuven gevoerd, naar de gevangenis in de Maria Theresiastraat. Ik werd opgesloten in een cel apart en daar heb ik negen dagen gezeten zonder eten of drinken! Alsof niemand nog wist dat ik er was! Een bewaker uit Kumtich, een zekere Benoit, die vond mij op de vloer, meer dood dan levend. Later vernam ik dat die man in Kumtich ook de naam had dat hij “ne zwarte” was, maar ik heb persoonlijk goed ondervonden dat het niet zo was. Hij ging hulp halen en van hem kreeg ik toen een dikke peer. “Eet die maar op uw gemakske op!” zei hij, “en gij zult van mij niet te klagen hebben!”. En dat was zo: ik had van hem niet te klagen. lk kreeg eten van hem, soms dubbel rantsoen. Later zorgde hij ervoor dat ik in de cel van Jef Harry en Louis Mertens terechtkwam. Mijn overige kameraden zaten met vier in de cel juist boven de onze: Vandeweyer, Marcel Duchène uit Houtem, Reniers en den andere Mertens.

Op zekere keer werd ik uit de cel geroepen: "Bruyninckx, er is bezoek voor u!". lk was al blij, maar het was geen goed bezoek! Het waren Wuytjens, Mestdagh en Feyaerts die na de oorlog in de kazerne van Tienen is geëxecuteerd! Het ging weer over mijn broer, en weer kreeg ik van de matrak...Elke week kreeg ik minstens ene keer zo’n “bezoek”, wel ne keer of vijf, zes... Toen de cipiers Benoit en Jean vernamen dat ik zo mishandeld werd hebben zij opgetreden. “Het zal de laatste keer geweest zijn”, zegde Jean, “want zoiets laten wij in de gevangenis niet toe!” De volgende keer gingen ze mee, en met hun revolver in de hand bleven ze aan de deur staan. Die keer werd ik niet mishandeld en het was de laatste keer dat ik bezoek kreeg van die drie Gestapo’s! De Duitsers zelf bemoeiden zich niet direct met ons. Elke maand verschenen wij voor de rechtbank van Leuven en telkens werd het aanhoudingsmandaat met een maand verlengd. Ons geluk is geweest dat wij niet voor de Duitsers vastzaten. Die wet was juist veranderd toen wij aangehouden zijn en ze heeft maar 14 dagen geduurd! Alle verzetslieden die tijdens die 14 dagen werden aangehouden zijn binnen het Belgisch gerecht gebleven.

Drie jongens van Glabbeek - Denruyter, Laermans en Jos Lambrechts - waren ook in dat geval. Zij kregen van het Belgisch gerecht een straf en toen zij die uitgezeten hadden werden ze in Leuven vrijgelaten. Maar de Gestapo stond ze aan de poort op te wachten. Ze werden meegenomen en dood geschoten in St.-Gilis! Opdat dit ons niet zou overkomen kregen wij van het Belgische Gerecht een straf van 5 jaar om zeker uit de handen van de Duitsers te blijven en werden wij als vermist opgegeven terwijl wij “in ‘t versteek” zaten in de Leuvense centrale gevangenis. Aan het Belgische Gerecht hebben wij ons leven te danken. Het straffe was dat er vanuit Bunsbeek dreigbrieven naar het gerecht gestuurd werden - 3 of 4 en in slecht Duits geschreven - waarin ons vanalles ten laste werd gelegd! Er was in Bunsbeek dus wel iemand die niet wou dat wij gespaard werden. We hebben nooit geweten wie. In Leuven zagen wij ook de 60 mensen van Meensel-Kiezegem binnenbrengen. Vanhoof, de man die erbij was toen ik aangehouden werd, liep er - mitraillette over de schouder - met een zweepje achter. Die mensen hebben in de gevangenis de nacht doorgebracht. ‘s Anderendaags werden ze op transport gezet om nooit meer terug te komen. In de gevangenis zijn we nog  gebombardeerd ook, door Amerikanen! Ze lieten hun bommen vallen omdat ze door Duitse jagers werden aangevallen. En we kregen de volle laag! Er viel zelfs een bom schuin onder de kelder waar wij zaten maar ze ontplofte niet! Maar andere bommen ontploften wel: we wisten niet meer waar we zaten, zo rammelde alles! Onze brigadechef, Hubert Vandeweyer, “de zwarte van Lieèf” (omwille van zijn pekzwart haar), profiteerde van de paniek om te ontsnappen. Met aaneengeknoopte lakens was hij boven op de kapel geraakt en van daar op de muur. Hij is van de muur gesprongen - 8 meter hoog! - en 50 meter verder was de muur stuk gebombardeerd: daar kon hij zo naar buiten stappen... Maar hij wist het niet. Enfin, hij was weg maar voor ons was dat weer een slechte zaak!

Na het bombardement mankeerden er 4 gevangenen! We werden allemaal tegen de muur gezet met onze handen omhoog. Ik dacht echt dat ze ons gingen doodschieten! Er stonden zes SS’ers met mitrailletten achter ons, klaar om te schieten! Meer dan twee uur stonden we daar. Ik heb later nog dikwijls tegen die muur gestaan, in mijn dromen, he! Nachtmerries. Toen Leuven bevrijd werd was het nog even spannend. Aan de Naamsepoort werd er nog gevochten toen ze ons kwamen zeggen dat we mochten gaan. Na een jaar was ik weer vrij! Veiligheidshalve brachten we de nacht door in het huis van twee Leuvense weerstanders en daar werd natuurlijk “ne goeie” gedronken! ‘s Morgens vertrokken we te voet naar Bunsbeek, voorzichtig langs de huizen schuivend. Alles ging goed tot Boutersem. Ne facteur, Duchène, nonkel van Marcel die bij ons was, gaf ons de raad om binnendoor langs Breisem en Vissenaken te gaan want in Tienen werd nog gevochten. We volgden zijn raad op maar in Breisem zaten we volop tussen de Duitsers! Van links kwamen twee tanks aangereden, van rechts een patrouille van 7 en daar zaten wij met 7 man tussen! De kogels suisden ineens langs ons door: ze hadden ons gezien! Toen was het ieder voor zich. We waren juist aan een huis: ik ben daar  binnengelopen en langs de voordeur weer buiten in een diepe straat… Ik bleef maar lopen tot aan een “abri”. Daar dook ik in en daar zat Jef Harry al! Van de anderen wisten wij niets. Jef is dan vertrokken maar ik ben nog een uur blijven zitten. Op den duur ben ik toch maar richting Vissenaken geslopen en rond 4 uur bereikte ik Bunsbeek. Dat was onbeschrijflijk: alles viel van me af! Aan Donvil stonden honderden mensen op me te wachten. Ik was weer thuis!

Bronnen
Karel Van Rompaey, BOK jaargang 8, 1994